16 MEI 1929.
625
Ten slotte merkt Spr. op, dat hij geen antwoord heeft
bekomen op zijn vraag in zake afsluiting van den paarden
stal.
De heer VAN DE VEN voelt het bezwaar van een on-
verharden ondergrond. Spr. kan zich er wel mede vereenigen,
dat de plaatsen, waarop de wagens komen te staan, onverhard
blijven nu er geen oud bestratingsmateriaal beschikbaar is,
maar hij zou toch zoo gauw als het noodig blijkt tot be
strating willen overgaan, echter niet met klinkers, doch met
flinke, zware keien.
De heer MEIJVIS handhaaft zijn voorstel. Spr. is ervan
overtuigd, dat algeheele bestrating noodzakelijk is. Wat de
kosten betreft, moet men in aanmerking nemen, dat de
uitvoering van dit plan veel duurder geweest zou zijn, als
men het benoodigde terrein had moeten koopen.
De heer VAN M1ERLO zal rekening houden met de op
merking van den heer Van Veen over den paardenstal;
Spr. is het met hem eens, dat de paarden geen kou mogen
lijden.
Op het voorstel-Me ij vis kan momenteel niet worden
ingegaan; wanneer er wederom oude keien beschikbaar zijn,
zal zoo gauw mogelijk tot algeheele bestrating van het
kamp worden overgegaan, doch nu kan men niet van het
Gemeentebestuur eischen, dat het er in toestemt 6 a 7
duizend gulden weg te gooien.
De heer KROONE merkt op, dat de heer Van Mierlo
niet zoover gaat als de heer Van de Ven; laatstgenoemde
wil tot bestrating overgaan terstond als het noodig blijkt,
terwijl de heer Van Mierlo daartoe wil overgaan als er
weer oud materiaal ter beschikking is. Spr. kan zich met
de opvatting van den heer Van de Ven vereenigen en
vraagt, of het College die overneemt.