16 MEI 1929. 629 „Wat den factor betreft, vermeldt dezelfde nota, dat de heer „Inspecteur der belastingen bij een factor van 0.85 de op brengst raamt op f 840,000,of f 98,823,53 voor ieder „0.1 van den factor. „Gezien de uitkomsten over 19281929 mag de raming „van den heer Inspecteur als volkomen veilig worden be schouwd. „Bij een factor van 0.8, zooals het College van Burge- „meester en Wethouders in zijn nota voorstelt, zal de op brengst dus bedragen f 790,588,24 of nagenoeg f 90,000, „meer dan het College zelf becijfert dat benoodigd zal zijn. „Ik vermag niet in te zien waarvoor zulks noodig is. Ik „moge terloops hieraan toevoegen, dat ik evenmin vermag „in te zien, waarom de dienst 1928 geenerlei batig slot ten „behoeve van de begrooting 1930 zou opleveren, al doet „zulks momenteel niets ter zake. „Maken de omstandigheden in 1930 een hoogere op brengst der inkomstenbelasting noodzakelijk, dan zal, indien „zulks wordt vereischt, tegen een hoogeren factor geen be swaar kunnen worden gemaakt, doch is het geenszins „noodzakelijk, het belastingbetalerscorps van 1929 alvast „maar 2/3 van f 90,000,of f 60,000,te laten betalen. „Bij een factor van 0.7, zooals door mij voorgesteld, „wordt de opbrengst f691,764,61 of slechts f8,910,68 minder „dan benoodigd zal zijn. Voor het jaar 1929 wordt dit „twee derde hiervan of f 5,540,46. „Is dus een bedrag van f 5,540,46 alsnog gevonden, dan „is de begrooting 1929 volkomen sluitend gemaakt en kan „met den factor van 0,7 worden volstaan. „Het wil mij voorkomen, dat dit geringe bedrag zeer ge- „makkelijk zal worden gevonden, door op de begrooting „1929 alsnog te brengen den post: „deel vermoedelijk batig „slot over 1928" ter grootte van dit bedrag of door den „post „onvoorzien" met dit bedrag te verminderen. „Tegen een dezer beide oplossingen zal wel geen bezwaar „bestaan. Immers het vorige jaar besloot Uw Raad en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 629