16 MEI 1929.
631
„batig slot over 1928 op den dienst 1929, dan toch in elk
„geval zou kunnen worden volstaan met een factor van
„0,75, waarmede een bedrag zal worden ontvangen van
„rond f 30,000,meer dan benoodigd zal zijn.
„Ik voor mij persoonlijk blijf van meening, dat met een
„factor van 0.7 kan worden volstaan."
De heer HAALMAN begint met te zeggen: „l'histoire se
répète" en stelt de vraag: Wie stelt den factor vast? Het
antwoord daarop moet luidende Raad. Maar, daarom wenscht
Spr. ook op te merken, dat de geschiedenis zich herhaalt,
want ook ditmaal ontbreken den Raad de noodige gegevens.
Hetgeen door Burgemeester en Wethouders wordt medege
deeld is absoluut te weinig. De Raad moet over alle mo
gelijke gegevens kunnen beschikken; hij weet b.v. niets van
de uitkomsten van het afgeloopen dienstjaar. Verleden jaar
hebben Burgemeester en Wethouders het beteringezien; de
Voorzitter heeft toen bij de behandeling van de begrooting,
welke in Mei plaats had, het saldo van den dienst 1927
bekend gemaakt. Waarom kan dit nu, op 16 Mei 1929,
ook niet gebeuren ten aanzien van den dienst 1928, vraagt
Spr., en toont vervolgens met cijfers aan, waarom de uit
komst van het vorig dienstjaar bij het vaststellen van den
factor van zoo veel belang is. Spr. betreurt het dan ook
zeer, dat den Raad die gegevens onthouden zijn. Hij heeft
daardoor bij zijn voorstel moeten uitgaan van onvoldoende
gegevens. Spr. is echter niet op geheel lossen grond met
zijn voorslel gekomen; het is op twee dingen gebaseerd:
lo. up de mededeelingen van het College en 2o. op de
houding van den Raad in het vorige jaar. Spr. brengt
daarop in herinnering, hoe het hier het vorige jaar is toe
gegaan, en wil, doorredeneerend in de lijn van den heer
Pelster, voorzichtigheidshalve f 75,000'van het batig
slot van den dienst 1928 overbrengen naar den dienst 1929,
met het oog op de eventueele uitkeering der vergoeding
aan de buitengemeenten. Spr. weet echter niets omtrent