16 JANUARI 1929. 63 schillende straten zijn bij regen onbegaanbaar. Waar ligt hier de schuld? Volgens mededeelingen van het College, bij de bouwers. Welnu, Mijnheer de Voorzitter, als dit zoo is en men wil eenvoudig niet medewerken om tot een oplossing te komen, dan meen ik dat naar maatregelen moeten worden omgezien om hen te dwingen. Zoo kan het niet blijven. Hetzelfde geldt de verlichting. Op het geheele Rozenplein vindt men geen andere verlichting dan een electrische ballon die ik aan een balk aan een balcon zag bevestigd en wellicht van een bewoner zelf is. In de Tuinstraat staat maar één lantaarn en in de geheele Dahliastra.it geen enkele. Ik zou dus willen verzoeken hieraan ook eens bijzondere aandacht te schenken. Met verlangen zie ik uit, Mijnheer de Voorzitter, naar een voorstel dat de oplossing van het autobusconflict kan brengen, wanneer dit aan de orde komt, krijg ik dan wel gelegenheid daar op in te gaan, zoodat ik daar thans niets van zal zeggen. Het plaatsen van een post op den kapitaaldienst, Mijnheer de Voorzitter, voor het stichten van een badhuis, heeft mijn bijzondere instemming. Met groot verlangen wordt er door velen naar uitgezien. Ik spreek dan ook hier den wensch uit, dat spoedig een plaats mag gevonden worden waar men dit wil vestigen en ik zie dan ook gaarne een voorstel om hiertoe te komen met belangstelling tegemoet. Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, zij het mij vergund een vraag te stellen, welke wel niet in het Centraal Rapport is gesteld, doch welke misschien toch wel door U beant woord kan worden, en wel deze: in welk stadium verkeert het onderzoek betreffende het bouwen van een houten voetbrug, welke verbinding geeft van de Godevaert Montens- straat en Balfortstraat, ter verlichting van de bestaande steenen brug Dq heer LOONEN zegt het volgende:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 63