16 MEI 1929. 643 „industrieën gevestigd, die feitelijk als eenigen toegang tot „hare fabrieken en erven dit jaagpad hadden. Dit pad heeft „zich langzamerhand hervormd tot een los- en laadplaats, „doch het beantwoordde niet, noch beantwoordt als zoodanig „aan de laagst te stellen eischen. Met de uitbreiding der „industrieën groeide het verkeer en vooral op bepaalde uren „van den dag is dit van zoodanigen omvang, dat de veilig heid van personen en goederen ten zeerste wordt in gevaar „gebracht. Ten spoedigste zal moeten worden getracht daar „ter plaatse een behoorlijken toestand te scheppen. Daartoe „zal de Markkade over vrijwel de geheele lengte moeten „worden verbreed, hetgeen met zich brengt de noodzaak „tot aankoop of onteigening van eenige eigendommen; van „den spoorwegovergang af zal een geheel nieuwe bestrating „moeten worden aangebracht; een beschoeiing zal moeten „worden gemaakt, daar waar deze nog niet is aangelegd. „Er zijn langdurige en ernstige pogingen aangewend om „langs minnelijken weg van ieder der eigenaren een billijke „bijdrage in de kosten van het te ondernemen werk te „verkrijgen. „In verband met de voorgeschiedenis van dit voorstel „wordt het volgende opgemerkt: „In Februari 1920 richtten de Hollandsche Kunstzijde „Industrie en drie andere industrieën een verzoek tot Bur gemeester en Wethouders om de taluds van de Markkade „in orde te brengen, daar deze hier en daar reeds waren „weggespoeld en de weg verzakte. In April van datzelfde „jaar werd geantwoord, dat de onderhoudsplicht der gemeente „zich uitsluitend beperkte tot het jaagpad als een aardbaan „van zeer geringe breedte. De gemeente zou echter wel „bereid gevonden worden dit jaagpad afdoende te verbete ren, mits de industrieën in wier belang de werken zouden „worden ondernomen de kosten er van droegen, zooals de „suikermaatschappij indertijd gedaan had, toen de Markkade „vóór haar terreinen was verbeterd. Op dit voorstel werd „niet ingegaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 643