16 MEI 1929. 647 mij in casu met het principe van de belasting wel ver eenigen. Het bepalen van de bijdrage volgens een billijke verdee ling vormt echter een groote moeilijkheid. Blijkens de nota van wijziging hebben Burgemeester en Wethouders gemeend, naast de vroeger vastgestelde factoren nog een derden veranderlijken factor te moeten invoeren en wel naar den afstand van de Spoorbrug tot de diverse eigendommen, welke factor wordt 80%, 90%, 100% en 110%. Het principe consequent doorgevoerd, zou echter factoren moeten opleveren, die recht evenredig waren met genoemde afstanden van de spoorbrug tot de eigendommen. Dit zou echter voor de verderop gelegen eigendommen bedragen leveren zoo hoog, dat wij die onmogelijk kunnen eischen. Ook meen ik, dat de brug over de Mark verwacht kan worden lang voordat de betalingstermijn van 30 jaren ver streken is, en wanneer daarbij een éénrichting verkeer wordt vastgesteld, zou de derde factor billijkheidshalve weer geheel moeten worden uitgeschakeld. Het grootste bezwaar zie ik echter hierin, dat particulieren, niet-industriëelen, op denzelfden grondslag aangeslagen worden. Waar Burgemeester en Wethouders in hun antwoord op het Centraal Rapport schrijven, dat er naar hun oordeel geen reden bestaat deze buiten de belasting te laten, moet ik toch hiertegen aanvoeren, dat de baat bij een goeden weg van de eigenaren veel grooter zou zijn, wanneer in die perceelen b.v. opslagplaatsen gevestigd waren met een zwaar verkeer voor aan- en afvoer. Ze kunnen echter nu eenmaal niet uitgesloten worden en ook het feit, dat ze altijd nog voor doeleinden als hiervoor genoemd, zouden kunnen worden ingericht, pleit hiertegen. Wanneer ik echter mijn stem geef aan de voorgestelde belasting onder den een of anderen vorm, dan doe ik dit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 647