650 16 MEI 1929. oudsher één der drijfveeren geweest voor het vestigen van aanééngesloten gemeenschappen en het recht van iederen ingezetene op een goeden verkeersweg zou men een primitief recht kunnen noemen. Het is dan ook geen wonder, dat de aanleg en het onderhoud veelal uit de algemecne be lastingen werden en worden betaald, zooals ook te Breda tot dusver het geval was. Het spreekt dan ook haast vanzelf en het is volkomen logisch, dat de wetgever toen hij ter versterking der gemeentefinanciën van den aanleg en onderhoud van wegen een bijzonder belasting-object maakte deze materie zoodanig regelde, dat een desbe treffende belasting zal gelden voor de geheele gémeente. Hij deed dit bij art. 242c der Gemeentewet, dat luidt: „Wegens gebouwde eigendommen en daarbij behoorende „erven, die aan openbare land- en waterwegen in de ge- „meente belenden ot in de onmiddellijke nabijheid daarvan „gelegen zijn, en wegens ongebouwde eigendommen, die „aan deze wegen belenden of op deze wegen uitgang heb- „ben, kan een belasting geheven worden naar grondslagen, „volgens welke een billijke bijdrage gevorderd wordt in de „kosten ten laste der gemeente komende voor aanleg en „onderhoud dier land- en waterwegen, voor hunne verlichting „en voor afvoer van water en vuil." Alleen van dit artikel 24-2c kan de gemeente in casu ge bruik maken, maar zij moet dan ook komen met een ver ordening, die een belasting voor aanleg en onderhoud van wegen voor de geheele gemeente vaststelt. Dit wil geenszins zeggen, dat de heffing uniform zou moeten zijn voor alle wegen of stadswijken, imme s art. 242c spreekt van „grond slagen, volgens welke een billijke bijdrage gevorderd wordt" en men zou, zich grondende op art. 242c tóch van de eigenaren langs de Markkade een bijdrage kunnen vorderen, gelijkwaardig aan die, welke men tnans beoogt. Burgemeester en Wethouders gronden evenwel hun voor stel op art. 242d der Gemeentewet, zij zien in een wegver- betering langs de Mark een „baat" voor de aangrenzende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 650