16 MEI 1929.
651
eigenareninderdaad is dit het geval, maar wij mogen niet
voorbijzien, dat dergelijke baten door tal van gemeentenaren
reeds sedert jaren kosteloos zijn genoten.
Hun voorstel is mij dan ook om het exclusieve, dat daarin
ligt, niet symphatiek.
En wie art. 242d aandachtig leest in verband met art.
242c zal moeten erkennen, dat „onder totstandgebrachte
werken, waardoor volgens art. 242d bepaalde eigendommen
zijn gebaat" geheel iets anders moet verstaan worden dan
het aanleggen van een primitief iets als een weg, waarvan
art. 242c spreekt. Men moet bij werken volgens art. 242d
denken aan geheel andere werken bijv. aan bedijkingen van
bestaande stadsgedeelten, inrichtingen voor de reiniging van
afvalwater, die door de aanwezigheid van sommige indus
trieën gevorderd worden, en dergelijke.
Maar afgezien van de vraag, of het formeel juist zou zijn
om een belasting voor een bepaalden weg te gronden op
art. 242d, heb ik tegen een baatbelasting in het algemeen,
groot bezwaar.
Heeft men eenmaal een stap op dien weg gezet, dan
vordert de consequentie van de gemeente, dat zij overal,
waar de aangrenzende eigenaren baat ondervinden van
eenig gemeentelijk werk, die baat geheel of gedeeltelijk op
hen verhaalt. Uit bijna elk gemeentelijk werk spruit een
baat voor de aangrenzende eigenaren voort. Om eenige
voorbeelden te noemen:
Wanneer de gemeente een brug zou maken over de
singelgracht vóór de Nassaustraat, dan zouden ongetwijfeld
het St. Ignatiusziekenhuis en andere perceelen aan den
Wilhelminasingel daarmee zeer zijn gebaat.
Wanneer de gemeente een parallelweg zou maken met
de Ginnekenstraat, dan zouden evenzeer de perceelen langs
de Halstraat, aan de Oude Vest en sommige perceelen aan
het Van Coothplein daarmee gebaat zijn.
Wanneer de gemeente een brug zou bouwen in het
verlengde van de Godevaert Montensstraat, dan zou de