654 16 MEI 1929. Tot zoover is dan het begrip .baat" op de eigendommen m zelf toegepast. Wat het andere gedeelte der belasting be- to treft, lijkt mij de belastbare opbrengst der perceelen geen ge juisten maatstaf van „baat" en is het m. i. juister dit om ui te slaan naar het gebruik van den weg, dus als maatstaf te wi nemen het aantal personen in het voorafgaande jaar ge- be middeld in een bedrijf werkzaam geweest zijnde (voor m particulieren het aantal gezinsleden) vermenigvuldigd met den gemiddelden afstand van het perceel tot den spoorweg. Naar dit beginsel zou dus dit gedeelte van den omslag ]a, elk jaar moeten worden vastgesteld, doch dit is, dunkt mij, 5^ geen bezwaar en het is alleszins billijk. sc De heer LOONEN merkt het volgende op: Art. 242d der Gemeentewet spreekt in zake het heffen eener baatbelasting van grondslagen, volgens welke een billijke bijdrage van de eigenaren der perceelen, die daar voor in aanmerking komen, gevorderd kan worden. Alhoewel door het College reeds eenigszins den eigenaren der perceelen aan het begin van den te vernieuwen weg is tegemoet gekomen, door hen billijker voorwaarden op te leggen, gaan zij m. i. niet ver genoeg. De N. d. Spoorwegen, „Kwatta" en „Heeren" gebruiken en hebbi de b? hts van een klein gedeelte van dien weg. Het is n.et buiijk, hen meer in de kosten te doen bijdrager dan ze baat hebben. Van de drie particulieren, die dan volgen, zijn de per ceelen wel iets verder aan den weg gelegen, maar zij heb ben niet die baat, die de industrie van den nieuwen weg zal hebben. Ook hebben zij niets aan de beschoeiing bij te dragen, daar ze daar totaal geen baat van hebben. Van daar, dat ik ze, al zijn ze wat verder van het begin van den- weg gelegen, niet zwaarder dan 507o belast zou willen zien. Om nu datgene wat door de eigenaren, wier eigendom-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 654