680 13 JUNI 1929. van den heer Van Veen, wiens redeneering in deze ver- heer gadering echter strijdig is met hetgeen hij de vorige maal doeld gezegd heeft. De heer Van Veen heeft zich namelijk den wegen vorigen keer alleen verklaard tegen de exclusiviteit van dit dagelij voorstel dit nu is geen principieele kwestie, maar een aanleg kwestie van opportuniteit terwijl hij zich thans uit een 231 d principieel oogpunt tegen het voorstel verzet. der G Wij kunnen nu wel gerust zeggen, dat er aan dit voorstel het wi geen groote onbillijkheden kleven. Men moet trouwens bij Dar dergelijke voorstellen aan de groote lijnen vasthouden, over hier d de cijfers valt dan nog te praten, hetgeen dan ook is ge- Opp< schied. Spr. vi De heer Gruijs is in principe niet tegen het heffen van dat w< een baatbelasting. Dit spreekt vanzelf, want in 1919 is dit worde een van de voorwaarden geweest, waarop de heer Gruijs worde bereid was een wethouderszetel te aanvaarden. Het b wijst Kdfjth De heer VAN VEENDat moet U nu niet tegen den 249,4 heer Gruijs uitspelen. hebbt bij d De heer VAN DE VEN: Waarom zou ik dat niet mogen men zeggen? De heer Gruijs heeft dat intertijd in het open- te b( baar verklaard. aanle Voortgaande merkt Spr. op, dat de heer Gruijs bezwaar basee heeft tegen het artikel van de Gemeentewet, waarop Bur- dit i: gemeester en Wethouders deze belasting meenen te moeten weest baseeren. De heer Gruijs huldigt namelijk de opvatting, wetsc dat onder de werken, bedoeld in art. 242d, de aanleg van heeft een weg niet begrepen is en dat men daarom deze belas- den tingverordening moet laten steunen op art. 242c, waarin betre uitsluitend sprake is van wegen. Nu wil Spr. niet vast- dus houden aan het woord „weg", anders zou hij daartegen vooq kunnen aanvoeren, dat het hier geen „weg" maar een „kade" Maar betreft, en dat de kade met de beschoeiing dan toch wel hoog onder „werken" mag gerangschikt worden. Hij wil den De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 680