13 JUNI 1929. 681 heer Gruijs echter aantoonen, dat onder de werken, be doeld in art. 242d, ook wei degelijk valt de aanleg van wegen. Men kan dit in de eerste plaats afleiden uit de dagelijksche beteekenis van het woord „werk", dat den aanleg van wegen stellig omvat; voorts uit de artt. 230 en 231 der Gemeentewet, zoodat ook volgens de terminologie der Gemeentewet ook de aanleg van wegen begrepen is in het woord„werken". Dan heeft de heer Gruijs om zijn bewering te staven hier de vorige maal een citaat aangehaald uit het werk van Oppenheim, zooals dat door professor Pot is bewerkt. Spr. verwijst den heer G r u ij s evenwel naar blz. 564 en 565 van dat werk, waar zonneklaar blijkt, da,t de werken, die genoemd worden ter plaatse waarnaar de heer Gruijs verwijst,beschouwd worden als een uitbreiding van de voorafgenoemde .straten". Het beroep van den heer Gruijs gaat dus niet op. Voorts wijst Spr. op het aantal verordeningen op de heffing eener baatbelasting in andere gemeenten des lands, welke op art. 242d zijn gebaseerd en die de Koninklijke goedkeuring hebben verkregen. Bovendien heeft de heer Gruijs zelf bij de behandeling van de aanlegbelasting gezegd, dat als men „baat" wil treffen, de heffing op art. 242d behoorde te berusten. Nu is het misschien wel mogelijk, dat een aanlegbelasting ook op art. 242c zou kunnen worden ge baseerd, als men zich aan de letter der wet houdt, maar dit is toch zeker niet de bedoeling van den wetgever ge weest, hetgeen blijkt uit de memorie van toelichting op het wetsontwerp. Ook de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft zich in dien geest uitgelaten, terwijl in arresten van den Hoogen Raad van 1923 en 1925 staat, dat art. 242c betrekking heeft op de vroegere straatbelasting. Spr. meent dus uit een en ander wel te mogen concludeeren, dat de voorgestelde baatbelasting behoort te berusten op art. 242d. Maar, vraagt Spr., wat doet dit er eigenlijk toe; als de hoogere autoriteiten de verordening maar goedkeuren. De heer Van Veen heeft de vorige maal nitL gezegd,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 681