13 JUNI 1929.
683
De heer VAN DE VEN: Nu ja, U sluit U toch aan bij
die bezwaren.
Voortgaande zegt Spr., dat de „Kwatta" doet als ieder
ander belastingschuldige, namelijk trachten de belasting
zooveel mogelijk op de schouders van zijn buurman te
schuiven. Hetgeen de „Kwatta" wil, is eigenlijk een be
lasting op waardevermeerdering en dit nu is juist de fout,
die gemaakt is. Een dergelijke belasting mogen wij niet
heffen; uit de geschiedenis van de wetswijziging blijkt zulks;
een belasting van de waardevermeerdering, een z.g. Wertzu-
wachssteuer, was aanvankelijk in het wetsontwerp opgeno
men, maar is daaruit later geschrapt. De betterment-tax
echter bl ef behouden. De eigenlijke baat bij de verbetering
van de Markkade bestaat hierin, dat personen en goederen
beter daarover vervoerd zullen kunnen worden en dat er
betere los- en laadplaatsen zullen komen dan thans aan
wezig zijn. Langs dezen weg mogen wij de industrieën
aanspreken, die de baat daarvan hebben. De heer Gru ijs
wil degenen, die de meeste baat ondervinden, het meeste
laten betalen; de ontwerp-verordening nu voldoet aan die
verlangens volkomen.
De heer Van Veen wil voor de helft der belasting den
afstand van de Spoorbrug tot grondslag nemen. In dit
opzicht gaan wij verder dan de heer Van Veen, want wij
stellen dit voor ten opzichte van de geheele belasting. De
lengte der perceelen wordt, zij het dan op eenigszins andere
manier dan de heer Van Veen beoogt, bij den voorge
stelden maatstaf in aanmerking genomen. Als Burgemeester
en Wethouders dus op een andere wijze tot een regeling
komen, welke goed en billijk is, waarom zouden zij dan
met hun voorstel moeten wijken voor dat van den heer
Van Veen? Spr. ziet niet in dat dit noodig is.
De heer Van Veen wil ook het aantal personen, werk
zaam in het bedrijf in aanmerking nemen. Maar er is
evenveel voor te zeggen, dat rekening gehouden wordt met
de hoeveelheid goederen, die aan- en weggevoerd worden.