686 13 JUNI 1929. te zeggen, dat de strekking van zijn betoog en het verschil mij ontgaat. Ik heb ten vorigen male betoogd, dat het terrein der Ned. Spoorwegen buiten deze belasting behoort te blijven om twee redenen. Ten eerste, omdat dit terrein ten algemeenen nutte en meer in. het bijzonder ten nutte van de gemeente Breda is aangekocht voor verbreeding van den spoorweg, en ten tweede, omdat de weg ter plaatse is onteigend en niet eens aan Breda toebehoort. Burgemeester en Wethouders volharden echter bij hun voornemen; zij doen niet eens een poging om aan te toonen, dat hier door het voorgenomen werk een baat voor de Ned. Spoorwegen zal zijn. Waar dus blijkbaar alleen bij hen voorzit de gedachte, dat de Ned. Spoorwegen de berekende f 120,belasting per jaar be.-T kunnen betalen, moet ik nog eens mijn waarschuwende stem laten hooren. Ik zou namelijk niet graag zien, dat de gemeente achteraf bakzeil zou moeten halen na inmenging van hoogerhand. Wat den omslag der belastiing betreft, is men oorspron kelijk bij het trachten naar een behoorlijken maatstaf hal verwege blijven staan en door het voorstel-Loo nen te enten op hun eigen, hebben Burgemeester en Wethouders het er niet beter mee gemaakt; de billijkheid der nu voor gestelde percentages, waarvan de wet spreekt, kunnen zij onmogelijk aantoonen. Streven zij naar een goede sliding- scale, dan is deze alleen te vinden in den geest der door mij overgelegde grafiek. Zooals de Wethouder het begrip „baat" ziet in het ge bruik b.v. in meerdere veiligheid van het verkeer, zouden we alleen de belasting naar de mate van het gebruik van het nieuwe werk mogen omslaan en dit doen Burgemeester en Wethouders juist in geen enkel opzicht; ik doe dit wèl door althans de belasting voor de helft naar de mate van het gebruik te willen verhalen. Ten slotte blijkt de Wethouder van meening, dat wèl de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 686