13 JUNI 1929.
687
belastbare opbrengst, maar niet de oppervlakte der perceelen
als maatstaf mag dienen.
Maar hoe komt U er dan toe om wèl de lengte der
perceelen langs den weg als maatstaf te nemen?
Ik meen ter verdediging en ter verduidelijking van mijn
in den beginne reeds te kennen gegeven standpunt, dat
deze belasting onaannemelijk is, hiermede te kunnen volstaan.
De heer GRUIJS is door het betoog van den Wethouder
nog niet volkomen overtuigd van zijn ongelijk in de prin-
cipieeie kwestie. Het is wel mogelijk, dat de wetgever het
heeft bedoeld zooals de heer Van de Ven het heeft uit
gelegd, maar Spr. kan het er niet uit concludeeren. Doch
dit doet zooals gezegd niet zooveel ter zake. Spr.
kan voor het overige met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders meegaan, wijl daarbij zooveel mogelijk de
billijkheid is betracht.
De heer R1PPEN wil een opmerking maken naar aan
leiding van de consequenties, die de heer Van Veen aan
dit voorstel verbindt. Spr. wijst er op, dat in het onder
havige geval de eigenaren zich uit eigener beweging bereid
hebben verklaard in de kosten van de verbetering van den
weg te willen bijdragen. Toen over de bedragen niet tot
overeenstemming kon worden gekomen, hebben Burgemees
ter en Wethouders dit middel (het heffen van een baat
belasting) te baat genomen. Spr. meent niet, dat aan dit
voorstel de consequenties vastzitten, welke de heer Van
Veen daaraan verbindt; de bevolking heeft van de verbe
tering van de Markkade geen voordeel, alleen de aan die
kade gelegen industrieën.
De heer VAN VEEN: En degenen, voor wier belangen
U hier zoo dikwijls opkomt. Er passeeren hier dagelijks
duizenden werklieden.