13 JUNI 1929. 697 De VOORZITTER: Wat heb ik dan gezegd? De heer VAN HOUTEN: Dat weet ik niet. Ik heb U toch gezegd, dat ik geen Latijn versta. Spr. wijst vervolgens op het feit, dat voor de oprichting van een bijzondere school aan de Zandberglaan 100 hand- teekeningen voldoende waren, terwijl er in dit geval tot opheffing van de school wordt geadviseerd ofschoon zij nog 127 leerlingen telt. Dat Spr. en zijn fractiegenooten felle voorstanders van het openbaar onderwijs zijn, kan men hun niet euvel duiden, gezien het feit, dat op de R. K. scholen het kinderneltje wordt vermoord. Spr. kreeg daarvan nog dezer dagen het bewijs; de kinderen komen thuis en zeggen tegen hun ouders: „De Zuster zegt, dat jelui slechtfe men- schen bent, want je stemt rood en je kunt beter vandaag nog sterven dan rood stemmen." Als op die manier de kinderziel niet vergiftigd wordt, dan weet Spr. het niet meer. De VOORZITTER behoeft na de juiste beschouwingen over het voorstel van Burgemeester en Wethouders van den heer Brantjes niet veel te zeggen. De antecedenten wijzen er op, dat het openbaar onderwijs hier in goede handen is. Spr. noemt in dit verband den bouw van de school aan de Keizerstraat en de goede bezetting van ver schillende functies bij het openbaar onderwijs. Vervolgens zegt Spr., dat er alle aanleiding is om tot opheffing van de school aan de Kloosterlaan over te gaan. De heer Z ij 1 m a n s kan de gewenschte cijfers terstond krijgen; de behandeling van dit voorstel behoeft daarvoor niet aangehouden te worden. Wat den Rijks-inspecteur en den Gemeentelijken-inspecteur van het onderwijs betreft, dezen zijn het met de voorgenomen opheffing der school volkomen eens. Voor overbelasting der scholen aan de Middellaan en aan de Boschstraat behoeft men niet be vreesd te zijn. Met September a. s. zal men 111 leerlingen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 697