714
13 JUNI 1929.
gaan ?--dan is de tijd gekomen, zeggen zij, om een woning
telling te houden.
Ook in zake den woningbouw zijn zij een volkomen stuur
loos schip zij richten zich niet naar de behoeften, die alleen
uit gegevens kunnen blijken, maar naar de omstandigheid, dat
er weer eens een stuk terrein beschikbaar is en naar de oogen-
blikkelijke en ongefundeerde inzichten van den Raad, die
in strijd met het mooie beginsel der Woningwet alleen
aanstuurt op woningen voor de beter gesitueerde arbeiders.
De motie-Rippen kan ik om het onpraktische niet steu
nen. Voor het geval, dat zij mocht worden verworpen, dien
ik de volgende motie in
„De Raad der gemeente Breda,
„Overwegende, dat het gewenscht is om een inzicht te ver
krijgen op het punt van de huisvesting van den arbeidenden
„stand hier ter stede
„noodigt Burgemee:ter en Wethouders uit, ten spoedigste
„de gegevens over te leggen betreffende
„het totaal aantal arbeiderswoningen
„het aantal slechte woningen, met aanduiding van de huren
„en de hoofdzakelijke gebreken
„het aantal onbewoonbaar verklaarde woningen
„het aantal ongeoorloofde samenwoningen van gezinnen."
De heer VAN MIERLO wijst af de veronderstelling van
den heer Rip pen, dat Burgemeester en Wethouders tegen
het houden eener woningtelling zouden zijn omdat het initia
tief idaartoe van de S. D. A. P. is uitgegaan. Spr. heeft daar
tegenover den indruk, dat het er den heer R i p p e n om te
doen is zijn zin door te drijven immers, nauwelijks maan
den geleden werd hier een zelfde voorstel, van den heer R i p-
p e n met groote meerderheid verworpen.
Vervolgens komt Spr. op tegen den door den heer Ri.p-
p e n gevestigden indruk als zou er door den dienst van
Bouw- en Woningtoezicht geen aandacht worden gewijd aan
het woningvraagstuk. Al blijkt zulks niet naar buiten, toch