13 JUNI 1929.
715
worden er steeds gegevens daaromtrent verzameld de wo
ningen van degenen, die om een andere woning komen vra
gen, en de woningen, welke notarieel worden verkocht, wor
den geregeld onderzocht en zoo noodig worden de eigenaren
daarvan tot het aanbrengen van verbeteringen aangeschreven.
Dit onderzoek strekt zich ook uit over de nevenliggende wo
ningen. Nog onlangs is bij de afdeeling Bouw- en Woning
toezicht een ambtenaar speciaal voor die controle aangesteld.
Spr. deelt voorts mede, dat uit het jaarverslag van den
Hoofdinspecteur der Volkshuisvesting over 1928 blijkt, dat
bij de a. s. volkstelling tevens een nauwkeurig onderzoek
naar de woningtoestanden speciaal ten aanzien van den
woningvoorraad en de inrichting der woningen zal worden
ingesteld. Spr. acht het uit dat oogpunt beschouwd niet ge
rechtvaardigd thans een woningtelling te houden. Zijn de
alsdan binnenkomende gegevens nog niet voldoende, dan
kan met weinig kosten en moeite het ontbrekende worden
aangevuld. Ook de Minister heeft na diepgaand onderzoek
geen aanleiding gevonden om den Raad daartoe te dwingen
de heer R i p p e n c. s. heeft dan ook de kous op den kop
gekregen.
Wat de motie van den heer Van Veen betreft, kan Spr.
volstaan met dezelfde bestrijding zij is eveneens overbodig.
De heer RIPPEN feliciteert den heer Van Mierlo met
de omstandigheid., dat in Den Haag thans de heeren Van
der Kaay en Sló-te maker de Bruine zetelen, die het
Bredasche gemeentebestuur in het gelijk hebben gesteld.
De mededeeling van den heer Van Mierlo uit het ver
slag van den Hoofdinspecteur der Volksgezondheid is voor
Spr. iets nieuws in het prae-advies werd daarvan geen mel
ding gemaakt. Als er met die bij de volkstelling te stellen
vragen inderdaad hetzelfde bereikt wordt als hetgeen Spr.
becogi, dan is hij wel genoeg practicus om zich bij een jaar
uitstel neer te leggen, maar Spr. betwijfelt dit ten sterkste,
want, anders zou het houden van een woningtelling niet