724 13 JUNI 1929. Spr. zegt niet den schijn op zich te willen laden van de uitvoering van een noodzakelijk werk te willen remmen en daarom bij voorbaat zijn goedkeuring te willen hechten aan meerdere kosten, indien deze mochten noodig blijken. De heer ZIJLMANS is ook niet bekeerd door het betoog van Wethouder Van Buitenen. Wanneer er binnen 20 jaar een malheur aan de oude persleiding komt, dan zou men het betreuren de nieuwe leiding niet terstond op 400 m.M. doorlaat-wijdte te hebben gebracht. Voor het overige sluit Spr. zich aan bij de woorden van den heer Van Veen, De heer VAN BUITENEN kan niet alle becijferingen her halen, die in het rapport van den Directeur gemaakt zijn hij kan gevoeglijk volstaan met den heer Van Veen daarnaar te verwijzen. Voorts zegt Spr., dat ieder, ook al is hij geen deskundige in deze, met zijn nuchter verstand toch kan begrijpen, dat, als de bestaande persleiding nog in 1928 een capaciteit bereikte van 6000 M:'. per etmaal en men die capaciteit nu nog gaat verdubbelen door een nieuwe 30 c.M. persleiding er naast te leggen, hiermede volstaan kan worden en tekort aan transportvermogen in afzienbaren tijd niet is te ver wachten. Mocht het hoogst onwaarschijnlijke geval zich voordoen, dat de twee leidingen op den duur niet toereikend bleken, dan kan men altijd nog een nieuwe persleiding in het rijwielpad van den Rijksweg naar Tilburg leggen. De heer VAN VEEN merkt op, dat de heer Van Bui tenen niet heeft bestreden zijn stelling, dat een leiding met wijdere capaciteit economischer kan zijn met het oog op de exploitatiekosten. Als de kosten daarvan veel hooger zijn, zal Spr. zich bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders neerleggen, maar een becijfering van die meer dere kosten is daarbij niet overgelegd. Spr. stelt voor,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 724