732
13 JUNI 1929.
houden, denkende daarvan nog iets te kunnen redden, want
het gevaar om dergelijk ongekeurd vleesch aan den man te
brengen is van dien aard, dat men zich daaraan niet gauw
waagt, gezien de gevolgen die daaraan zijn verbonden. Mijn
heer de Voorzitter, met de argumenten door mij naar voren
gebracht, acht ik de zaak voldoende toegelicht en zou ik
willen voorstellen in plaats van de helft van het keurloon bij
gehee'e afkeuring van een noodslachting twee derde te hef
fen volgens mijn meening niet alleen een zeer billijk, doch
ook een bescheiden voorstel, daar dan de verhouding nog
maar vier gulden tegen negen gulden is, welke als basis is.
aangenomen voor een goedgekeurd rund. Ik heb daarom de
eer het volgende amendement in te dienen
„Van geheel afgekeurde noodslachtingen wordt wegens het
„gebruik van stallen, slachthallen en wegens het keuren een
„recht geheven, gelijk aan twee derde der bedragen in art. 4
„,voor het enkele keuren bepaald een en ander naar de al-
„daar gemaakte onderscheidingen."
De heer KUIJLAARS merkt daartegenover het volgende
op
Mijnheer de Voorzitter.
Ik was niet voornemens over dit punt iets te zeggen, omdat
ik mij met het prae-advies van Burgemeester en Wethouders,
hetwelk de meening van de Slachthuiscommissie vertolkt,
kan vereenigen, maar nu de heer Elich in verzet komt en
hij volgens mij een verkeerde voorstelling van de zaak geeft,
voornamelijk waar hij beweert, dat de bonafide slagers zou
den getroffen worden, acht ik mij verplicht ook mijn meening
te zeggen. Het is namelijk onjuist, dat de slagers, indien de
verordening wordt aangenomen, schade zouden lijden omdat
inkoop, kosten, slachtrecht en keurloon te zamen genomen
den verkoopsprijs bepalen.
De slagers betalen het slachthuis niet dat doet het pu
bliek. De gemeente heeft voordeel aan concurrentie, dus hoe
meer vleesch er wordt aangevoerd hoe beter.