764 28 JUNI 1929. gemaakt zou zijn, zegt Spr., dat dit administratief juist mag zijn, in eigenlijken zin is het echter onjuist, daar toen geen afschrijvingen hebben plaats gehad over de nieuw tot stand gekomen werken. Er is dus eigenlijk niet zoo'n hooge winst gemaakt; het is slechts een administratief cijfer. Dat zal uit de bedrijfsrekeningen der volgende jaren wel blijken. Ten slotte merkt Spr. op, dat aan dit voorstel groote politieke waarde schijnt te worden toegekend, daar het telkens weer opduikt. De heer HAALMAN zegt, dat het wel zeer merkwaardig is, de heeren Van Buitenen en Van Veen broederlijk vereenigd te zien optrekken om hem te bestrijden. De heer Van Buitenen vindt, dat zijn voorstel niet voldoende gemotiveerd is en de heer Van Veen ontkent, dat er hygiënische belangen mede gemoeid zijn. Nu heeft Spr. bij de verdediging van zijn voorstel de hygiënische voor deden niet in de allereerste plaats genoemd; hij heeft den nadruk gelegd op de billijkheid ervan. Want, wat kan er nu tegen zijn om de menschen, die recht hebben op een waterverbruik van 10 M'. per kwartaal, maar die hoeveel heid in de wintermaanden niet noodig hebben, ten opzichte van het meerdere verbruik in de zomermaanden ter wille te zijn? Nu zegt de heer Van Buitenen wel, dat over het algemeen genomen met 10 M'. volstaan kan worden, maar Spr. houdt vol, dat dit voor de zomermaanden te weinig is en kan dit met cijfers aantoonen. Wat de opmerking van den neer Schrauwen betreft, zegt Spr., dat het nog wel de vraag is, of aanneming van zijn voorstel zal leiden tot vermeerdering van het water verbruik. Mocht het inderdaad het geval zijn, dan zal het niet van beteekenis zijn, maar Spr. wil, als het daarom gaat, wel met den heer Schrauwen meegaan. Hij wijzigt derhalve zijn voorstel zoodanig, dat de nieuwe regeling eerst zal ingaan na het totstandkomen van de tweede persleiding.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 764