774 28 JUNI 1929. van de zijde der Princenhaagsche slagers, op, dat men met evenveel recht zou kunnen zeggen, dat er concurrentie zal komen van de slagers uit Terheijden, Etten enz. In tegen stelling met den heer Haaiman beweert Spr., dat ook een groot-percentage slagers van de gunstiger bepalingen omtrent de noodslachtingen zal profiteeren. De heer ELICH zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter. Ik zal kort zijn bij de beantwoording van nog eenige punten. Door U is gezegd, dat ik in de gelegenheid ben geweest mijn bezwaren in de Commissie bekend te maken. Mijn heer de Voorzitter, het is U echter bekend, dat ik mij daar niet onbetuigd heb gelaten en dat ik mij ook toen met dit voorstel niet heb kunnen vereenigen. Verder heeft U gezegd, dat door mij een amendement wordt ingediend zonder motiveering. Mijnheer de Voorzitter, ik meen, dat ik mijn amendement voldoende heb toegelicht door het volgende: „Na ingewonnen informaties omtrent de regelin- „gen, die aan andere abattoirs in ons land omtrent nood- „slachtingen zijn getroffen, is mij voor zoover mij inlichtin- „gen zijn verstrekt, gebleken, dat geen verschil wordt gemaakt „tusschen afgekeurd en goedgekeurd vee. Nu zou ik bij „nader inzien niet weten, waarom Breda hierop wel een „uitzondering zou moeten maken." Op de vraag van den heer Cohen, of dit in de com missie is behandeld, moet ik antwoorden, dat ik die inlich tingen eerst heden-morgen volledig uit andere plaatsen heb ontvangen. Door den heer Ku ij laars is nog gezegd, dat het een kwestie van loven en bieden is. Dit heeft zijn oorzaak, Mijnheer de Voorzitter, in het feit, dat eerst is voorgesteld geen keurloon te heffen en dat men toen later met een vergoeding van f 3,is gekomen, hetgeen mijn inziens niet billijk is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 774