784
28 JUNI 1929.
De opmerking van den heer Cerutti zou Spr. niet
direct willen onderschrijven.
De heer HAALMAN is het in deze volkomen eens met
den heer Van Veen. Ook Spr. vindt deze verordening
bijzonder gevaarlijk geredigeerd. Het zal heel gemakkelijk
zijn voor een eigenaar om te beweren, dat hij daar had
willen bouwen.
De heer VAN VEEN zegt, dat de verdediging van deze
ontwerp-verordening hem niet heeft overtuigd van haar
onfeilbaarheid. Met alle waardeering voor de goede be
doeling van Gedeputeerde Staten noemt hij het een slordig
stuk werk en het doet hem genoegen te vernemen, dat
Wethouder Van Mierlo hieraan niet heeft meegewerkt,
al verdedigt hij het.
Spr. wenscht met een enkel voorbeeld toe te lichten het
verkeerde van art. 2, sub b, en neemt als voorbeeld het
welbekende art. 15 der Bouwverordening.
Een vrijstelling hebben wij tot dusver verleend, als naar
onze meening daardoor het pand zelf en de omgeving niet
werden geschaad; in het tegengestelde geval verleenden wij
ze niet.
Wanneer we voortaan in een dergelijk geval tevens met
den aanvrager een schikking moeten treffen over een aan
hem toe te kennen vergoeding, b.v. voor grond, waarop
bouwverbod ligt, wordt de zaak door dit art. 2, sub b,
onzuiver. Een vrijstelling zouden wij zonder meer kunnen
verleenen, maar thans vragen wij van den eigenaar een
ongemotiveerde tegemoetkoming óf wij zouden een vrij
stelling feitelijk in het belang der volksgezondheid niet
moeten verleenen; maar nu gaan wij het wèl doen, omdat
daarmee eenig voordeel is te behalen.
Het een en het ander, en daarmee het art. 2, sub b, is
naar Spr.'s meening in strijd met de Woningwet.
En nu wat het overleg over de schade betreft.