796
28 JUNI 1929.
„straat gedacht heeft als een straat met aaneengesloten
„bebouwing. Wordt het voorstel aangenomen, dan is er in
„het geheel geen zekerheid, dat dergelijke bebouwing tot stand
„zal komen, zoolang het uitbreidingsplan is goedgekeurd.
„De Raad zou zoodoende zijn eigen beslissing door andere,
„die een tegenovergestelde uitwerking hebben, achterhalen.
„Om bovengenoemde redenen hebben wij de eer U te
„adviseeren het voorstel, hier bedoeld, niet aan te nemen."
De heer KUIJLAARS had, na het debat van den vorigen
keer over de kwestie-Schoenmakers, een gunstig prae-
advies op het voorstel-Van Veen verwacht. Spr. vindt
de argumenten van Burgemeester en Wethouders niet steek
houdend en ziet er geen bezwaar in om de Liniestraat aan
te wijzen als straat, waaraan zonder nader raadsbesluit ge
bouwd. mag worden; men kan desnoods later een baat
belasting heffen.
De heer VAN VEEN zegt het volgende ter verdediging
van zijn voorstel.
Ik zal niet in herhaling treden van hetgeen ik over deze
aangelegenheid reeds vroeger heb gezegd. De zaak is vol
komen duidelijk, maar men moet het volgende goed in het
oog houden.
Volgens art. 12bis der Bouwverordening is een raadsbesluit
noodig om het bouwen aan de Liniestraat mogelijk te maken.
Tegen zulk een besluit verzetten zich de voorwaarden
niet, want:
ad a. de weg is eigendom van de gemeente Breda,
ad b. die eigendom is vóór 1 Januari 1928 verkregen,
ad c. de weg is op het uitbreidingsplan met meer dan
10 M. breedte aangegeven,
ad d. de rooilijn is vanzelf sprekend door den Raad
vastgesteld bij de goedkeuring van het uitbreidingsplan.
Burgemeester en Wethouders ontraden echter het voorstel
op grond van de volgende bezwaren.