802
28 JUNI 1929.
hun verzoeken om ontheffing van art. 12bis der Bouwver
ordening zijn geweigerd.
De heer KUIJLAARS deelt die meening niet, aangezien
het voorstel-Van Veen van verdere strekking was dan
hetgeen Schoenmakers en Snijders verzoeken. Spr.
breekt vervolgens nogmaals een lans voor het verleenen
der gevraagde ontheffing.
De heer VAN VEEN zegt het volgende:
Met het betoog van den heer Kuij laars kan ik mij
geheel vereenigen en ik zal er het volgende aan toevoegen.
Ik moet aannemen, dat er in het gebied van groot-Breda
nog wel gelegenheid zal zijn om een hovenierderij of boer
derij te bouwen, maar waar?
Het gaat toch niet aan, de belanghebbenden te verwijzen
naar de laaggelegen gronden in de Vugt, Abroek en Boei-
meer, waar de wegen 's winters dikwijls onder water staan.
Als Burgemeester en Wethouders met eenig recht meenen
te mogen zeggener is geen plaats voor een boerderij of
hovenierderij aan de Liniestraat, laten ze dan maar openlijk
zeggener is geen plaats in groot-Breda voor die behui
zingen.
De adressanten Schoenmakers en Snijders zijn nu
al geruimen tijd in afwachting gelaten; ze hebben zich de
moeite gegeven teekeningen over te leggen, waaruit blijkt,
dat hetgeen zij bouwen willen aan zeer redelijke eischen
van welstand zal voldoen.
Een weigering van een bouwvergunning vindt -het zij
nogmaals gezegd geen grond in Woningwet of Bouw
verordening en daarom ben ik het met den heer Kuijlaars
eens om in deze vrijstelling te verleenen.
De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders
voorstellen afwijzend op de beroepschriften van G. Schoen
makers en A. J. S n ij d e r s te beschikken.