30 JULI 1929. 86? :ns, dat noodig, mtwoor- rnaatre- nde van bestra- arceerde eigen a- e Kroon ïzer zou het laat- cster pn Iers zul- emming acroord anlegbe- i in last. ingdoor uurders, i af aan /an den a meent o ged in bonden ken zoo valsche )p is de de sop igs- en van 80 rouwens later zijn aan te voeren om van andere straten een baatbelas ting te heffen, als de Raad dit voorstel niet aanvaardde Het principe door den heer Van Veen gehuldigd, namelijk dat men dergelijke kosten op de gemeenschap moet afwentelen, doet in den tegenwoordigen tijd geen opgeld meer. Geen en kele gemeente handelt, zooals de heer Van Veen wil. Spr. zou den heer Van Veen willen vragen, wat de bedoeling van den Wetgever is geweest om de art. 242c en 242d in de Gemeentewet in te lasschen, wanneer men in gevallen als de onderhavige daarvan geen gebruik mag maken. De heer VAN DE VEN zegt, dat de Raad hardleersch schijnt te zijn. Bij de behandeling van de baatbelasting-Mark kade heeft zich namelijk dezelfde kwestie voorgedaan en Spr. heeft toen uiteengezet, waarom een zoodanige belasting niet op art. 242c, maar op art. 242d der Gemeentewet moet be rusten. Spr. somt de toen genoemde argumenten op en meent overigens te kunnen volstaan met te verwijzen naar de vroe gere debatten. Hij merkt vervolgens op, dat hier altijd het principe heeft gegolden, dat de kosten van straataanleg niet moeten komen ten laste van de gemeente. Wanneer het Bloe- menkwartier tot Teteringen had blijven behooren, dan zou er cok een aanlegbelasting zijn geheven. Er is gevraagd: Is hier wel baat? Maar, waarom maken bewoners en eigenaren zich dan zoo druk over het niet bestraten en rioleeren van deze buurt? De heer Haaiman veronderstelt, dat Burgemeester en Wethouders huiverig zouden zijn om met een ontwerp-aan- legbelasting bij den Raad te komen de stand van zaken is evenwel deze, dat een zoodanig ontwerp in een zeer ver ge vorderd stadium verkeert en eerlang den Raad zal bereiken. De heer Van Veen heeft verklaard in beginsel tegen het heffen van een baatbelasting te zijn. Spr. heeft een vorige maal al gememoreerd, dat de heer Van Veen van de eene n

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 867