896 30 AUGUSTUS 1929. onderhandeling te treden over aankoop van den grond tegen een behoorlijken prijs. De VOORZITTER zegt, dat het hier een gewoon geval van uitvoering van de Woningwet betreft. De heer VAN MIERLO deelt mede, dat de aandacht van het Gemeentebestuur op dit perceel is gevallen doordat men daarop een bouwverbod wilde vestigen. Men heeft toen na onderzoek gezien, dat de woning zeer slecht was al geeft de voorgevel niet direct dien indruk, vandaar het voorstel tot onbewoonbaarverklaring. De heer ESBACH verklaart de woning in kwestie te heb ben gezien te hebben geconstateerd dat de licht- en lucht toevoer naar de slaapvertrekken onvoldoende is en dat de muren zeer vochtig zijn, zoodat vermoedelijk een trasraam onder het huis ontbreekt hij is daarom van meening, dat de woning in kwestie zeer ongezond is voor bewoning, zonder daarmede te willen zeggen, dat er geen andere woningen in Breda staan, die even slecht zijn. De heer VAN VEEN blijft op aanhouding van het voorstel aandringen. Volgens Spr. zijn er in de binnenstad heel wat slechte woningen. Mocht zijn indruk juist zijn, dat de onbe woonbaarverklaring van dit huisje iets uitstaande heeft met de wijziging van de rooilijn, dan acht hij dit ten zeerste af te keuren z.i. mag een gemeente van zoodanige middelen geen gebruik maken. Den Voorzitter merkt hij op, dat men hier sedert kort heeft een verordening, regelende de rechten van derden in verband met bouwverboden enz., en dat het voor den betrokken eige naar, bij de vaststelling der aan hem te betalen vergoeding, een groot verschil uitmaakt, of zijn woning al dan niet onbe woonbaar verklaard is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 896