90 17 JANUARI 1929. Hieruit blijkt wel, dat ik het niet zoo heel ver mis had, toen ik op 22 Nov. 1.1. in de Raadsvergadering als mijn meening te kennen gaf, dat Breda tamelijk onderaan op de" lijst zou staan, wat de hoogte der winsten uit de bedrijven betreft. Ook in dit opzicht kan dus niet van abnormale winsten worden gesproken. Maar we gaan nog beduidend omlaag! Volgens de ramingen der thans aan de orde zijnde be grooting, zal over 1929 een som van f 244,047,als winst uit de bedrijven in de gemeentekas vloeien. Dit bedrag, gedeeld door het aantal inwoners der gemeente op 1 Ja nuari 1.1., toont aan dat dan de winst, gerekend per inwoner f 5.62 bedraagt. Zou het geraamde winstbedrag met 50000 gulden worden overschreden, dan zou het per inwoner bedragen f 7. waarmede Breda nog zou behooren tot de gemeenten met de laagste winstcijfers. Duidelijk is nu wel, dat er niet de minste reden bestaat voor de bewering, dat deze gemeente naar hooge, nog minder dat ze naar abnormaal hooge winstcijfers streeft. Mijnheer de Voorzitter. Gisteren heeft de heer Van Houten hier gezegd zich in zake de bedrijfspolitiek aan te sluiten bij het betoog van den heer Haaiman Bij vorige gelegenheden heeft de heer Van Houten als het standpunt van zijn fractie verklaard (o.a. op 4 Sept. j.l.), dat deze genoegen neemt met hooge bedrijfswinsten, wanneer maar meer aan sociale en hygiënische maatregelen werd besteed. Daar het mij niet bekend is, of de fractie des heeren Van Houten zich tot het standpunt van den heer Haaiman heeft bekeerd, wil ik daar een enkel woord over zeggen. Ik heb met cijfers aangetoond, dat de bedrijfswinsten dezer gemeente relatief niet hoog zijn. En, weer relatief, nog lager worden. Ik zal ook nagaan of dit laatste ook het geval is met de uitgaven voor sociale en hygiënische doeleinden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 90