970 7 OCTOBER 1929.
49. Schrijven van Burgemeester en Wethouders, in zake
de benoeming van een directeur van Openbare Werken, lui
dende als volgt
„Wij hebben de eer Uw Raad mede te deelen, dat ons
„onderzoek van de sollicitanten voor nevengemelde betrek-
„king tot de conclusie heeft geleid, dat een viertal hunner
„meer dan de andere voor de functie in aanmerking komen.
„In de Commissie van Bijstand bestond geen eenstemmig
heid omtrent de volgorde der aan te bevelen personen, als
„hoedanig aldaar de heeren Ir. Ai kern a, adjunct-directeur
„der openbare werken te Schiedam, Hornix, directeur
„openbare werken te Heerlen en Felix, adjunct-directeur
„der openbare werken te Breda, het meest in aanmerking
„bleken te komen.
„Beschouwingen in ons College, dat ter zake evenmin een
„eenstemmig oordeel heeft, nopen ons in de eerste plaats
„voor te dragen alfabetisch de heeren P. A. H. Hornix,
„directeur openbare werken te Heerlen en M. M. E. van de
„V e n, directeur bouw- en woningtoezicht te Heerlen, in de
„tweede plaats den heer Ir. H. B. J. Aikema, adjunct-direc-
„teur openbare werken te Schiedam en in de derde plaats
„N. A. Felix, adjunct-directeur openbare werken te Breda."
De heer HAALMAN merkt op, dat zich bij deze voordracht
het merkwaardige geval voordoet, dat daarop twee candidaten
als nummer 1 voorkomen. Spr. kan niet begrijpen, hoe het
College tot een dergelijk dwaas besluit is gekomen. Hij meent,
dat er toch in het reglement van orde voor de vergaderingen
van het College van Burgemeester en Wethouders wel rege
len gesteld zullen zijn, welke in een dergelijk geval te baat
genomen hadden kunnen worden om tot een beslissing te
komen. j
Voorts merkt hij op, dat Burgemeester en Wethouders zeer
terecht aan andere gemeentebesturen inlichtingen hebben ge
vraagd omtrent eenige sollicitanten. Spr. vindt het echter on
gepast, dat daarbij, blijkens de overgelegde vragenlijsten, o.a.