5 FEBRUARI 1930.
105
„de stichting van het badhuis benoodigde crediet toe te
„staan, en ons te machtigen om tot de uitvoering van het
„werk, overeenkomstig het ontworpen plan, over te gaan."
De heer ZIJLMANS zal met zeer veel genoegen voor dit
voorste] stemmen; het heeft zijn volle instemming. De zaak
is zoo goed voorbereid, dat Spr. respect heeft voor dit plan.
De heer VAN DER VEN zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Reeds vele jaren is er door den Raad bij het College van
Burgemeester en Wethouders op aangedrongen, bij de be
handeling der begrooting en in verschillende vergaderingen,
dat er voor een stad als Breda een behoorlijk badhuis
moest komen.
Het College van Burgemeester en Wethouders was het in
dit opzicht volkomen met den Raad eens, maar kon zich
niet gemakkelijk bepalen om er een geschikt terrein voor
te vinden, tot dat in de vergadering van 30 Augustus 1929
in beginsel werd besloten tot stichting van een badhuis op
het gemeentelijk terrein aan de Fellenoordstraat.
Door verschillende leden is daarover toen in die verga
dering het woord gevoerd, voor wat betreft de indeeling en
de grootte van het badhuis.
Met de bezwaren van sommige leden is nu wel degelijk
in dit voorstel rekening gehouden, door het aantal kuipbaden
en douches uit te breiden van 4 tot 6 kuipbaden en het aantal
douches van 16 tot 22. Ook het aantal douches voor school-
baden is uitgebreid van 20 tot 24, en de inrichting is ver
deeld in 2 afdeelingen voor beide seksen. Maar op de plaats,
waar het badhuis moet komen te staan, namelijk aan de
Fellenoordstraat, is door geen der leden aanmerking
gemaakt.
Nu schijnt de Fellenoordstraat als plaats ineens niet meer