'J, 5 FEBRUARI 1930. 113 De heer HAALMAN brengt in herinnering, dat door hem verleden jaar eenige concrete voorstellen, betreffende de her- gi'oepeering van enkele ambtenaren en de wijziging van de salarisregeling voor de politie, bij den Raad zijn ingediend; noch in het rapport der Salariscommissie, noch in het prae- advies van Burgemeester en Wethouders wordt daarvan ge rept. Spr. vindt deze manier van doen niet behoorlijk en heeft er deswege bezwaar tegen, dit voorstel te behandelen. De VOORZITTER zegt, dat de voorstellen van den heer Haaiman, met uitzondering van dat betreffende het politie personeel, hetwelk hierbij niet thuis behoort, wel dege ijk aan het oordeel der Salariscommissie zijn onderworpen. De resultaten van haar bevindingen zijn in het rapport der com missie neergelegd. De heer HAALMAN: Maar, waarom zijn die voorstellen niet aan den Raad overgelegd De VOORZITTER: De hoofdzaak is, dat zij toch behan deld zijn. Ik zie dan ook geen reden om het voorliggende voorstel niet te behandelen. De geheele zaak komt neer op de vijf punten, welke in het rapport zijn neergelegd. Vart deze vijf punten is er slecht één, waaromtrent Burgemeester en Wethouders en de Salariscommissie van meening verschil len, namelijk de kwestie van den directeur der Beplantingen. Spr. zal straks de verschillende punten aan de orde stellen. De heer VAN HOUTEN wijst op het gevaar van dit z.g. glad strijken van plooien; er ontstaan dientengevolge weer andere plooien. Spr. stelt daarom voor, dit voorstel terug te zenden ten einde daarover georganiseerd overleg te plegen, maar dan in den waren zin des woords. Het staat voor Spr. vast, dat, als men dit voorstel aanneemt, er straks weer an deren zullen komen, die zich door deze wijziging der salaris regeling verongelijkt gevoelen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 113