5 FEBRUARI 1930.
116
electriciteit" op één lijn behoort te worden gesteld met den
„'hoofdopzichter distributie gas en water". Spr. houdt zich
aan de oorspronkelijke opvatting der Salariscommissie, dat
eerstgenoemde functionaris, in tegenstelling met zijn collega
aan het gasbedrijf, een meer zelfstandige positie inneemt.
Hij vindt het wel merkwaardig, dat, naar uit de mededee-
lingen van den heer Cerutti is op te maken, de leden van
de Salariscommissie zoo slecht bestand bleken tegen de ar
gumenten van Burgemeester en Wethouders, dat zij als
kegels zijn omgevallen.
Vervolgens beroept Spr. zich op een schrijven van den
Directeur der Lichtbedrijven aan Burgemeester en Wethou
ders, d.d. 12 October 1921, waarin deze voorstelde, den
titel van „hoofdopzichter distributie electriciteit" te wijzigen
in „technisch hoofdambtenaar van het electriciteitsbedrijf" en
die functie van Oroep IX over te brengen naar Oroep XI.
De Directeur was toentertijd dus niet van meening, dat de
„hoofdopzichter distributie electriciteit" met den „hoofdop
zichter distributie gas en water" op één lijn behoort te wor
den gesteld.
De heer ZIJLMANS is ook van meening, dat de „hoofd
opzichter distributie electriciteit" in een hoogere klasse be
hoort te worden geplaatst, aangezien hij een meer zelfstan
dige positie bekleedt dan de andere hoofdopzichters.
De. heer VAN VEEN heeft uit de toelichting van den heer
Cerutti vernomen, dat de Salariscommissie is gezwicht
voor het argument van Burgemeester en Wethouders, dat
door een verhooging van de functie van „hoofdopzichter
distributie electriciteit" anderen functionarissen, o.a. den in
genieur bij Openbare Werken, onrecht zou worden aange
daan. Dit argument gaat volgens Spr. niet op; „ingenieur
bij Openbare Werken" is een doorgangspositie, terwijl
„hoofdopzichter distributie electriciteit" een vrij zelfstandige
eindpositie is. Spr. is het daarom met den heer Haaiman