18 MAART 1930. 173 vak slechts een onderdeel van zijn studie heeft uitgemaakt. Bovendien doet zoo iemand juist in „Moederheil" de noodige ervaring op. De heer VAN VEEN sluit zich aan bij het betoog van den heer Z ij 1 m a n s. Spr. zal den heer Van de Ven' niet volgen in een aanbeveling van de meer of mindere be kwaamheid van doctoren-specialisten; het is toch alles van hooren zeggen. Hij is evenwel overtuigd van de alleszins voldoende bekwaamheid van de door den heer Zijl mans genoemde gynaecologen. Spr. is van meening, dat, bij de tegenwoordige redactie van het contract, „Moederheil" alle on- en minvermogende gynaecologische zieken en kraamvrouwen kan opeischen en dat dient voorkomen te worden. Als nu de bedoeling wordt vastgelegd, dat de beide gestichten hier ter stede niet noode- loos zullen worden voorbijgegaan en geen dwang op de pa- tienten zal worden uitgeoefend, dan heeft Spr. tegen een overeenkomst met „Moederlied" geen bezwaar; hoe meer gelegenheid tot verpleging, des te beter. D.q heer COHEN heeft niet gezegd, maar gevraagd, of de gynaecologische patiënten gedwopgen zullen worden naar „Moederheil" te gaan. Spr. heeft nu van de zijde van het College vernomen, dat dit niet het geval zal zijn. Hij zou verder nog willen weten, wat er met een in „Moederheil" opgenomen patiente gebeurt, wanneer later blijkt, dat de ziekte, waaraan zij lijdt niet van gynaecologischen aard is. Dje heer HAALMAN is het met de vorige sprekers eens, dat hierbij geen sprake mag zijn van dwang. Hij is dan ook van meening, dat de uitleg, welke Burgemeester en Wethou ders, bij monde van den heer Van M i e r 1 o, aan het con tract geven, daarin moet worden vastgelegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 173