174 18 MAART 1930. De heer VAN MIERLO kan niet, zooals de heer Van Veen, uit de tegenwoordige redactie van het contract lezen, dat „Moederheil" alle on- en minvermogende gynaecologische patiënten en kraamvrouwen kan opeischen; alleen de patiën ten, die daartoe door den Geneeskundigen Dienst worden aangewezen zullen in „Moederheil" worden opgenomen. Ook in de practijk is er nooit dwang op de patiënten uitgeoefend. Nogmaals zij er op gewezen, dat hier slechts contractueel wordt vastgelegd, wat reeds meerdere jaren practisch is ge beurd. De heei Cohen antwoordt Spr., dat, als later mocht blijken, dat een in „Moederheil" opgenomen patiente, niet aan een ziekte van gynaecologischen aard lijdt, zij daar dan toch wel verpleegd kan worden; men is in „Moederheil" voldoende geoutilleerd. De heer ZIJLMANS wil de verdere behandeling van het voorstel aanhouden; men heeft dan gelegenheid het nog eens var. alle kanten te bezien. De VOORZITTER zegt, dat dit voorstel eenigen tijd ter visie van de raadsleden heeft gelegen; het betreft een een voudige zaak en er wordt geen gevaarlijk precedent door geschapen. Spr. acht derhalve geen termen aanwezig om de verdere behandeling ervan aan te houden. Het houdt geen verbintenis in om de on- en minvermogende gynaecologische patiënten naar „Moederheil" te sturen, maar men weet nu welke de voorwaarden en de prijs zijn, a/s de gemeente er een zoodanige patient heen zendt. De heer ZIJLMANS blijft het beter vinden, het nemen van eeti beslissing in deze uit te stellen tot een vofgende vergadering; men kan er dan inmiddels eens over denken, hoe men de redactie van het contract zal veranderen. De VOORZITTER zegt, dat de heer Z ij 1 m a n s in ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 174