176 18 MAART 1930. Artikel 1. De heer VAN VEEN vraagt, welke patiënten worden ver staan onder „de door den G. G. D. aan te wijzen" patiënten. Het gaat hierbij om het recht, dat „Moederheil" aan deze bepaling kan ontleenen. Indien de woorden „de door den G. G. D. aan te wijzen" worden vervangen door „de door den G. G. D. te zenden" dan is Spr.'s bezwaar ondervangen. De VOORZITTER verklaart, dat Burgemeester en Wet houders tegen het door den heer Van Veen voorgestelde amendement geen bezwaar hebben en het mitsdien overnemen. Het artikel wordt daarop met inachtneming van deze wijziging goedgekeurd en vastgesteld. Artikel 8. De heer ZIJLMANS is het er niet mede eens, dat, wanneer later blijkt, dat de ziekte, waaraan een in „Moederheil" op genomen patiente lijdt, niet van gynaecologischen aard, is, zij dan toch in die inrichting moet blijven. Spr. zou de mogelijkheid willen scheppen, dat een patiente in een zoo danig geval vrij is om naar een andere ziekeninrichting te gaan. De VOORZITTER zegt, dat, als de gezondheidstoestand van de patiente het toelaat, zij in zoo'n geval volkomen vrij is, zich in een andere ziekeninrichting te doen opnemen. Het betreft hier een doodonschuldige tariefsbepaling voor het geval dat zich zooiets voordoet; anders niet. De heer Zijl mans doet dan ook denken aan Don Quichotte, die tegen windmolens vocht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 176