r 210 18 MAART 1930. t Burgemeester en Wethouders willen ons hierop laten ZU1VI antwoordenvero „Deze bepaling vindt alleen toepassing bij verkoop van van „gronden en niet na taxatie, als bedoeld in art. 17. Wanneer „door den Raad tot verkoop wordt besloten, stelt deze D „tevens de waarde, d.w.z. de iwéoo/jwaarde vast. Om dit Vet „beter tot uitdrukking te brengen is het woord „waarde" stud „vervangen door verkoopwaarde"verd Wat Burgemeester en Wethouders in overeenstemming volg met de Gedeputeerde Staten thans willen, is dus niet anders dan dat de vijfjaarlijksche schatting der commissie bindend zal zijn. Dat is absoluut onaannemelijk; de Raad kan en ye( mag een beslissing in hoogste instantie niet uit handen geven j1QU en aan drie personen buiten haar midden zooveel gezag ^et toekennen, want, zooais de heer Haaiman het in de jn c vorige vergadering terecht heeft gezegd, de uitkomst der van schatting is van grooten invloed op de financieele geste der ^an gemeente. De Raad zal als regel, zoo stel ik mij voor, wel f met de taxatie der commissie genoegen nemen, maar als ya. het noodig is, moet hij het in de hand hebben om correc- c|e j tief op te treden. cja(- Als ik de vraag van Gedeputeerde Staten nog eens lees: za[ „Waarom is het uiteindelijk bepalen van de werkelijke waarde ^an „der gronden niet opgedragen aan een onpartijdige, ob- sc[nI „jectief oordeelende schattingscommissie, doch aan den „Raad?", dan vind ik die vraag ten aanzien van den Raad, zyn die den eed van zuivering heeft afgelegd, eigenlijk erg on- jocrj behoorlijk. Te meer omdat, indien de Raad ooit tegen beter weten in zou afwijken van een taxatie-rapport, hij dit nooit achterbaks kan doen, want volgens art. 18, alinea 6, wordt vers dit verslag met het advies van Burgemeester en Wethouders Qec aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. ]^en Ik stel dus voor om ten aanzien van dit punt aan Gedepu teerde Staten mede te deelen, dat de Raad meent de uitein- delijke beslissing in een zoo belangrijke zaak niet uit handen te mogen geven en verder van gevoelen is, dat de eed van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 210