18 MAART 1930.
211
zuivering en het bepaalde in art. 18, alinea 6, der ontwerp
verordening voldoende waarborgen zijn voor de zuiverheid
van zijn beslissing.
De heer HAALMAN is van meening, dat de heer V a n
Veen een punt heeft aangeroerd, hetwelk een nadere be
studeering waard is. Hij acht het daarom gewenscht de
verdere behandeling van dit punt aan te houden tot een
volgende vergadering.
De heer VAN BUITENEN zegt, dat hetgeen de heer Van
Veen wil, is een terugkomen op de discussies, welke ge
houden zijn in de vergadering, waarin de verordening op
het beheer van het Grondbedrijf is vastgesteld. Het gaat
in de bewuste alinea van art. 18 alleen over de vaststelling
van de verkoopwaarde. Deze is en blijft aan den Raad. Dit
kan trouwens niet anders; het is zoo vanzelf sprekend, dat
de alinea voor zijn part gerust kan verdwijnen, als de heer
Van Veen daarop staat. In artikel 19 echter is sprake van
de boekwaarde. En nu heeft de Raad zelf daarin vastgesteld,
dat het resultaat van de schatting dus de taxatiewaarde
zal worden getoetst aan de boekwaarde. Is deze laatste hooger,
dan wordt op de boekwaarde der gronden een bedrag afge
schreven, gelijk aan het verschil. Het is dus volkomen dui
delijk, dat de taxatiewaarde voor dit geval bindend moet
zijn. De vraag van Gedeputeerde Staten is dan ook heel
logisch. De mogelijkheid moet niet bestaan, om rnet de
bedoeling lasten voor het oogenblik te verminderen, de
boekwaarde hooger te stellen en aldus lasten naar later te
verschuiven, die op dat tijdstip behooren te worden gedragen.
Gedeputeerde Staten hechten nu eenmaal principieele betee-
kenis aan deze wijziging.
De heer VAN VEEN acht hetgeen Wethouder Van
Buitenen heeft gezegd niet steekhoudend. Als het inder
daad de bedoeling van art. 18 zou zijn, dat de schatting