18 MAART 1930. 221 „zijn ingevolge de Ziektewet en de daaruit voortvloeiende „Koninklijke Besluiten". „De tijdelijke ambtenaren, die nog geen twee jaar onaf gebroken in dienst zijn en zij, die een betrekking bekleeden, „welke een tijdelijk karakter draagt, komen daardoor in een „nadeeliger positie t.o.v. het ziekengeld dan waarin zij tot „nu toe verkeerden en tevens in een nadeeliger positie dan „hun collega's, die in vasten dienst zijn. „Hierin ligt op zich zelf niets onbillijks. De band, die de „gemeente aan haar tijdelijke ambtenaren bindt, is losser dan „die met haar vaste ambtenaren. De tot nu toe geldende „ziekteregeling (was voor de tijdelijken ook wel zeer voor- „deelig. „Wij hebben de eer U voor te stellen, bovenstaande wij- „zigingen in gemelde verordeningen aan te brengen." De heer MEIJVIS verzoekt, voor dat deel van het personeel, waarvoor een verslechtering ten opzichte van de ziekengeld regeling wordt voorgesteld en dat niet valt onder de bepa lingen der Ziektewet, namelijk het z.g. los-vaste, nog tijdelijk de oude regeling te laten gelden en inmiddels de nieuwe regeling in de commissie voor het georganiseerd overleg te bespreken, hetgeen tot dusver niet gebeurd is. De heer VAN BUITENEN zegt, dat de heer Me ij vis zich vergist; de voorloopig aangestelden vallen wèl onder de bepalingen der Ziektewet. Men zou hun dus alleen 20°/o van hun loon bij wijze van toeslag op het ziekengeld kunnen geven. Dit is echter altijd nog te regelen. Het is derhalve niet noodig daarvoor de afdoening van deze zaak, welke urgent is, op te houden'. Het betreft trouwens zeer weinige personen. De commissie voor het georganiseerd overleg zal wel spoedig bijeenkomen. Ten slotte zegt Spr., dat het best mogelijk is, dat Burge meester en Wethouders het volgend jaar met een andere

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 221