234
24 APRIL 1930.
De VOORZITTER deelt mede, dat van de heeren Van
Bedaf, Van den Boom, Moll en Van Werk-
h o o v e n bericht is ingekomen, dat zij verhinderd zijn deze
vergadering bij te wonen.
De heer G RU IJS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Ik vraag het woord voor het afleggen eener verklaring
naar aanleiding van het voorgevallene in en na de laatste
raadsvergadering.
Mijnheer de Voorzitter. Op de agenda van
de vorige raadsvergadering kwamen o.a. een tweetal punten
voor, ik meen de nummers 44 en 45, welke in verband met
de discussie, die zij waarschijnlijk zouden uitlokken, aan
vankelijk voorloopig werden overgeslagen om meer pres
sante punten te doen voorgaan. Het gevolg hiervan was, dat
de behandeling dezer punten werd aangehouden tot een
volgende vergadering. Deze beide punten waren echter reeds
overgeschoten van een vorige agenda en werden dus nu
ten tweede male aangehouden. Dit feit zou op zich zelf niets
bijzonders zijn geweest, ware het niet, dat een dezer punten
betrof een motie van mijn partijgenoot R i p p e n, welke reeds
meer dan een jaar oud was. En ook dit feit, zou op zichzelf
niets bijzonders zijn geweest, ware het niet, dat mijn partij
genoot Rip pen, die zich voor de behandeling der motie
en de discussie daarover veel moeite getroost had, in de
laatste raadsvergadering voor de laatste maal aanwezig was.
Uit reverentie tegenover d;t raadslid ware het m.i. juister ge
weest aan deze beide punten dus eerder den voorrang te
geven bij de behandeling der agenda dan ze aan te houden.
Hierbij kwam echter nog iets anders. Op die zelfde agenda
kwamen voor, naar ik meen onder de punten 18 en 19, de
aanneming van het raadslidmaatschap en het onderzoek der
geloofsbrieven van den opvolger van het raadslid Rip pen,
n.l. die van mijn partijgenoot Van Werk hoo ven. Toen
tot toelating van deze was besloten, hebt U mijn partijgenoot
Rip pen onderhands medegedeeld, dat U meende, dat hij