236
24 APRIL 1930.
De VOORZITTER merkt naar aanleiding van de verkla
ring van den heer O r u ij s op, dat toen na de sluiting van
de vorige raadsvergadering eenige ontstemming bleek te
heerschen over het niet-behandelen der bewuste agenda
punten, Spr. heeft gemeend de puntjes op de i te moeten
zetten. Hij heeft daarom tot den heer G r u ij s, als voorzitter
der S. D. raadsfractie, een schrijven van den volgenden
inhoud gericht:
„In de Raadsvergadering van gisteren werden op verzoek
„van den Raad een tweetal stukken aangehouden, terwijl
„ook onzerzijds een paar nummers der agenda tot een vol
gende vergadering werden uitgesteld. Dit laatste geschiedde
„wijl zooals door mij werd vermeld de wethouder, nauw
„bij die nummers betrokken, tegen half zes elders moest
„zijn en het vergevorderde uur tot voorgaan van zeer urgente
„voorstellen (o.a. geldleening, ziektewet-voorstellen) moest
„nopen. Een dergelijke handelwijze is alleszins juist en kwam
„bij herhaling voor. Bovendien had zij in de gegeven om
standigheden dit voordeel, dat zij voorkwam een te voorzien
„belangrijk aandeel in de debatten van de zijde van den mede
„vergaderenden heer R i p p c n, wiens aanwezigheid na zijn
„ontslag nemen en cte toelating van een opvolger door velen
„onrechtmatig werd geacht, een standpunt dat steun vindt
„in de literatuur (o.a. Gemeentestem 3654, 3633, 3698, 3853,
„3857).. Ik heb mij te dien aanzien beperkt tot een onder-
„handsche mededeeling aan den heer Rip pen in het eerste
„deel der vergadering, welke mededeeling hem intusschen
„niet van zienswijze deed veranderen. Ik wenschte overigens
„coulant te zijn en er geen quaestie van te maken, voior'
„zoover stemmingen geen moeilijkheden zouden doen ont
staan.
„Ik schrijf U dit om klaren wijn te schenken en te doen1
„uitkomen, dat het woordenrijk optreden van sommigen Uwer
„partijgenooten onmiddellijk na de vergadering niet zijn re-
„delijken grond kon vinden in het sluiten der vergadering