24 APRIL 1930.
269
de zaak beperkt blijven; het betreft trouwens voor het ove
rige geen buitengewoon belangrijke zaak en de ervaring
wijst er op, dat in deze tot dusver feitelijk goed is gehandeld.
De heer GRUIJS merkt op, dat zoowel de Voorzitter als
de heer Van Buitenen heenglijden over hetgeen Bur
gemeester et. We'houders zelf in hun prae-advies op de
motie-Rippen zeggen, namelijk: „De vraag kan echter
„gesteld worden, of in de toekomst, als het vaststellen
van nieuwe voorwaarden noodig is, den Raad daarin de be
slissing moet worden gelaten. Het kan niet worden ont-
„kend, dat een dergelijke handelwijze ook in overeenstem-
„ming zou zijn met de bepalingen der Gemeentewet". De
Voorzitter vindt de zaak, waarom het hier gaat, niet zoo
belangrijk; Spr. en zijn fractiege ïooten vinden harrintegendeel
wèl belangrijk. Hun doel is, daarbij op te komen voor de
belangen van hen, die in zijdelingschen dienst van de ge
meente zijn gebracht, met name: de taxi-chauffeurs. Dat
Wethouder Van B u i t e n e n, die dichter bij de arbeiders
heeft gestaan dan Spr., dit niet begrijpt, is hem een raadsel.
Het feit, dat de dienst vlot verloopt, zegt volgens Spr.
niets. Kan men zeggen, dat er aan de veiligheid van het
verkeer is gedacht, wanneer in de voorwaarden wordt toe
gestaan, dat een chauffeur 56 uur per week achter het
stuurrad zit? Volgens hem moeten daaruit ongelukken voort
vloeien. Indien Burgemeester en Wethouders in hun prae-
advies nog één stapje verder waren gegaan en het vaststellen
der voorwaarden door den Raad te zijner tijd in uitzicht
hadden gesteld, dan waren Spr. en zijn fractie-genooten
tevreden geweest. Waarom kan dit in andere gemeenten,
o.a. Den Bosch, wèl en hier niet? Wat art. 44 der Politie
verordening betreftwaarop Burgemeester en Wethouders
zich beroepen dit is totaal verouderd; het is niet voor
taxi's, maar voor huurrijtuigen gemaakt. Burgemeester en
Wethouders kunnen daaraan dus geen recht tot het vast
stellen van voorwaarden ontkenen.