24 APRIL 1930. 277 thans. Nu zal die Vereeniging binnenkort weer een beroep moeten doen op de liefdadigheidszin der Bredasche bevolking. Ten slotte wijst Spr. er op, dat, als deze vereenigingein niet bestonden, de gemeente zelf de zuigelingenzorg ter hand zou moeten nemen, hetgeen haar heel wat duurder zou uit komen dan nu het geval is. De heer VAN BUITENEN merkt op, dat de heer Van de Ven zelf terecht gezegd heeft, dat het zeer moeilijk is, een juisten maatstaf voor de subsidieering dier Vereeni1- gingen te vinden. Dje heer Van Veen b.v. wil, dat Burgemeester en Wet houders zich op een ruimer standpunt stellen en terugkomen van hun stelling, dat er geen batige saldi mogen worden gevormd. De gemeente geeft de gelden echter niet om potjes te maken, maar om ze aan te wenden voor het doel, hetwelk de Vereeniging zich heeft gesteld. De heer G r u ij s wil het maximum-subsidiebedrag ad f 1500,- - toekennen. Het verdient evenwel aanbeveling te wachten tot de jaarrekeningen der Vereenigingen zijn inge komen en naar de uitkomsten daarvan de subsidiebedragen te bepalen. De heer Van de Ven wil daarbij als uitgangs punt nemen hetgeen de Vereenigingen over het afgeloopen jaar gepresteerd hebben. Laat de heer Van de Ven dat denkbeeld eens schriftelijk uitwerken en het aan den Raad overleggen, dan kan het rustig worden overwogen. De heer VAN DE VEN verklaart, dat hij het denkbeeld van subsidieering naar prestatie niet aan de hand heeft ge daan om de eene Vereeniging boven de andere te bevoor rechten. Spr. wil daardoor alleen bereiken, dat er door de Vereenigingen nog meer gewerkt wordt dan tot dusver ge schiedt. Immers, zij hebben het dan zelf in de hand om het subsidiebedrag op te voeren, door hun uiterste best te doen. De voorgestelde methode werkt dus prikkelend. De heer Grujjs evenwel draait de zaak om.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 277