298 24 APRIL 1930. Burgemeester en Wethouders te vernemen, waarom de uit voering van het werk zoo lanjr op zich laat wachten. De VOORZITTER vindt de vraag van den heer Van Veen zeer terecht gesteld. Toen Burgemeester en Wet houders het plan voor het maken van bedoelden parallel weg aan den Raad voorlegden, was daaraan langdurig overleg met de Genie voorafgegaan. Aan het plan is echter nog geen uitvoering kunnen worden gegeven, omdat nu gebleken is, dat men met de eischen toen door de Genie alhier gesteld, thans in Den Haag niet instemt; men stelt daar namelijk hoogere eischen. De zaak is in Den Haag nader overwogen en daarop zijn Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd nader overleg te plegen met de Genie. Voor het overige kan Spr. geen mededeelingen over deze zaak doen; Bur gemeester en Wethouders hopen, dat het overleg met de andere partij van dien aard zal zijn, dat zij spoedig met voorstellen bij den Raad kunnen komen. Zij zouden het ten zeerste betreuren, indien de zaak thans op losse schroeven kwam te staan. Het geldt hier een groot belang, waartegen over het Departement niet doof kan blijven. 2. De heer VAN VEEN zegt, dat er in zekere kringen hier ter stede ontstemming heerscht over het feit, dat er op Goeden Vrijdag markt is gehouden. In verband daarmede zou Spr. gaarne van Burgemeester en Wethouders verne men, of zij in de laatste jaren van officieel kerkelijke zijde het verzoek ontvangen hebben om de Vrijdagsche markt op dien dag te verplaatsen of op een anderen dag te steilen. Zoo neen, dan zou hij gaarne vernemen, of Burgemeester en Wethouders uit eigen beweging iets gedaan hebben om den hinder van het marktrumoer voor de godsdienstoefening in de Groote Kerk op Goeden Vrijdag te verminderen. De VOORZITTER kan niet met zekerheid zeggen, of er zoo'n verzoek is ingekomen, maar hij kan wel verklaren,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 298