3Ö8 16 MEI 1930. De heer GRUIJS wil, alvorens met de behandeling 'der agenda wordt aangevangen, den Voorzitter verzoeken, de leden uit te noodigen op dit gewichtig uur, waarop een groot Nederlander ten grave wordt gedragen, die veel in het belang van zijn volk heeft verricht, zich een oogenblik van hun zetels te verheffen. De VOORZITTER antwoordt, dat, hoewel hij ervan over tuigd is, dat een man van beteekenis is heengegaan, hij geen aanleiding kan vinden om op verzoek van den heer G r-u ij s in te gaan. Spr. acht ook, met het oog op andere gevallen., 'den Raad niet het college, waarin zoodanige herdenking op haar plaats is. Alsnu stelt de VOORZITTER aan de orde: 2. Besluit van de Gedeputeerde Staten van Noordbrabant, d.d. 26 Maart 1930, G. no. 151, houdende goedkeuring van het raadsbesluit van 18 Maart j.l., tot het aangaan van een geldleening, groot f 750.0Ö0,met de Pensioenfondsen voor de koloniale landsdienaren en locale ambtenaren te 's-Gravenhage. 3. Besluit van de Gedeputeerde Staten voornoemd, d.d. 16 April 1930, G. no. 343, houdende vaststelling der ge meente-rekening over het dienstjaar 1928. 4. Besluit van de Gedeputeerde Staten voornoemd, d.d. 16 Aapril 1930, G. no. 238, houdende goedkeuring van het raadsbesluit van 18 Maart j.l., tot vaststelling van de ver ordening op het beheer van het Grondbedrijf. 5. Schrijven van de Gedeputeerde Staten voornoemd, d.d. 7 Mei 1930, G. no. 204, berichtende de ontvangst der

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 308