16 MÉI 1930.
311
het ontvangen van zwemonderwijs door schoolklassen, lui
dende als volgt:
„Uwe vergadering stelde om prae-advies in onze handen
„het hierbij teruggaand adres van de commissie voor het
„zwemonderwijs van den Nederlandschen Zwembond, ver
doekende de leerlingen van de verschillende scholen in de
„gelegenheid te stellen tot het ontvangen van zwemonderwijs
„door schoolklassen.
„Naar aanleiding hiervan hebben wij de eer U mede te
„deelen, dat de zwemgelegenheid in deze gemeente nog te
„beperkt is om daarmede, zelfs op bescheiden schaal, een
„begin te maken.
„Wij hebben de eer U derhalve voor te stellen, op het
„adres afwijzend te beschikken."
Den heer MEIJVIS is dit prae-advies tegengevallen; ;niet
alleen omdat daarin niet geadviseerd wordt om op bescheiden
schaal een begin te maken met het geven van zwemonderricht
aan schoolklassen, maar ook omdat er niets gedaan wordt
naar aanleiding van hetgeen er in het jaarverslag 1929 der
Gezondheidscommissie over de onvoldoende zwemgelegen
heid hier ter stede wordt opgemerkt. Immers, als men dat
leesl, komt men tot de conclusie, dat een goede zweminrich
ting voor Breda broodnoodig is, en het spijt Spr. dan ook,
dat Burgemeester en Wethouders, al was het maar in principe,
tot de oprichting daarvan niet adviseeren. Spr. dringt er
op aan, dat Burgemeester en Wethouders alsnog spoedig
met plannen daaromtrent bij den Raad komen. Wat het ver
zoek van den Zwembond betreft, meent Spr., dat in contact
behoort te worden getreden met de commissie van dien bond
ten einde op bescheiden schaal aan te vangen met het geven
van zwemonderricht aan schoolklassen.
De heer BRANTJES betreurt het, dat het afwijzend advies
is gebaseerd op een verkeerden grond, namelijk, dat de