16 MEI 1930.
319
een verwijzing naar artikel 1628 van het Burgerlijk Wetboek,
hetgeen zou kunnen geschieden door aanvulling van art. 12
met een nieuwe alinea. Vervolgens geeft Spr. den Raad jn
overweging, een z.g. pachtcommissie in te stellen, aan wier
beslissing pachtvoortzetting, pachtsom en vergoeding voor
den vertrekkenden pachter onderworpen zijn.
De heer CERUTTI verklaart, accoord te gaan met openbare
verpachting der gronden bij opbod.
Wethouder VAN MIEREO vraagt den heer Van Houten,
die heeft beweerd, dat er aan het pachtcontract zoovele
gebreken kleven, welke die gebreken zijn.
De heer VAN HOUTEN zegt, dat b.v. een verwijzing naar
het z.g. remise-recht ontbreekt.
Wethouder VAN MIERLO ziet niet in, waarom men een
verwijzing daarnaar (art. 1628 B. W.) in het contract zou
opnemen. Er zijn meerdere artikelen van het Burgerlijk
Wetboek, welke op een dergelijke verpachting van toepassing
zijn; door naar één van die artikelen te verwijzen, zou men
tien indruk wekken, dat die andere, voorzoover zij geen
dwingend recht zijn, in deze niet van kracht zijn. Men zou
zou zich op die manier op glad ijs begeven. Spr. ontraadt
daarom, aanneming van het amendement-Van Houten.
De VOORZITTER zegt, dat het voorstel van den heer
Van H o u t e n, tot instelling van een pachtcommissie, van
zoodanig belang is, dat het een doordachte behandeling
vordert; het is daarvoor op het oogenblik niet rijp. Als de
heer Van Houten zijn voorstel schriftelijk wil indienen,
zullen Burgemeester en Wethouders zich ernstig daarover
beraden en prae-advies aan den Raad uitbrengen.