32 29 JANUARI 1930. De VOORZITTER: Dat heeft hiermede niets te maken. De heer ZIJLMANS: Dat is wel degelijk een analoog geval. Burgemeester en Wethouders meten op dit punt met twee maten. De heer VAN VEEN zegt, dat, als de Raad met het voor stel van Burgemeester en Wethouders meegaat, hij met deze schijnbaar onbenullige zaak Burgemeester en Wethouders zooveel macht in handen geeft, dat het geheele eigendoms bezit op losse schroeven komt te staan. In de practijk zal dan niemand meer -een pand koopen zonder eerst aan den heer Van Mierlo of den Directeur van Openbare Wer ken te hebben gevraagd, of het verbouwd mag worden. Spr. begrijpt niet, dat Burgemeester en Wethouders niet liever al hun best hebben gedaan om de stad te behoeden voor den foeileelijken, nieuwen Stationsgevel, waarover heel Breda ach en wee roept, dan zoo te velde te trekken tegen de ver vanging van een raam door een onnoozele deur. De VOORZITTER vraagt zich af, waar de welstandsbe paling toe dient, als Burgemeester en Wethouders haar niet mogen toepassen. Zulks zou tot gevaarlijke consequenties leiden. Spr. geeft daarvan een voorbeeld uit de practijk, namelijk den bouw van een garage in de Emmastraat naar een ontwerp van den heer Van V e e n, en zegt, dat het een geluk was, dat men toen die bepaling had om den heer Van Veen te dwingen zijn ontwerp te veranderen. Vervolgens zegt Spr., dat de heer Van Veen het niet moet doen voorkomen alsof door aanneming van dit voorstel het geheele eigendomsbezit op losse schroeven komt te staan. Als de heer Van Veen zijn zin krijgt, wordt daardoor de speculatie in de hand gewerkt van degenen, die overal in de stad heerenhuizen opkoopen om er beneden- en boven woningen van te maken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 32