30 JUNI 1930.
359
„van de gelegenheid, welke in 1930 bestaat, om overeen
komstig artikel 4 der Drankwet maatregelen te nemen, welke
„leiden tot vermindering van het aantal gelegenheden voor
„openbaren drankverkoop.
„Naar aanleiding van dit adres wenschen wij het volgende
„te aoen opmerken:
„Artikel 4 der Drankwet opent de mogelijkheid om in 1930:
„ft. het maximum-aantal vergunningen te verlagen;
„b. te bepalen, dat nieuwe vergunningen niet meer mpgen
worden verleend;
calle na 1 Mei 1904 door Burgemeester en Wethouders
verleende vergunningen in te trekken, en te bepalen
dat nieuwe vergunningen niet mogen worden ver
leend.
„Een en ander kan alleen geschieden bij Koninklijk Besluit
„op voorstel van den Gemeenteraad, Gedeputeerde Staten
„gehoord, en dan nog slechts in één der jaren 1905, 1910,
„1915 1920 en zoo vervolgens.
„Een der hoofdbeginselen, waarop de Drankwet rust is,
„dat het wettelijk geoorloofd aantal vergunningen in eene
„gemeente verband houdt met het getal inwoners. Dit aantal
„is voor deze gemeente 110 en wordt niet overschreden.
„De door den wetgever als juist erkende verhouding tus-
„scntn het aantal inwoners en dat*der drankvergunningen
„is alzoo voor Breda bereikt. De bevoegdheid tot sterkere
„beperkingen van het aantal drankvergunningen is gegeven
„ter beteugeling van het alcoholisme en bestrijding van de
„openbare dronkenschap. Dat uit dezen hoofde hier ter stede
„maatregelen moeten worden genomen als door de commissie
„worden bedoeld, meenen wij te mogen orltkennen.
„Op dezen grond moeten wij ingaan op het verzoek .ont
laden. Daarbij komt, dat voor sommige gemeenten o.a.
„ook vooi Breda het zielental niet uitsluitend beslissend moet
„zijn bij de beantwoording der vraag: „wat is het gewenschte
„aantal vergunningen, waarmede een bepaalde gemeente kan
(ivolstaan".