30 JUNI 1930. 369 vindt het den Raad niet waardig om aan adressant mede werking te verleenen, die uitgaat van het standpunt: „Laat ik de raadsleden maar eens aan het jasje trekken, dan komt de zaak wel in orde", en die misschien een toezegging weet te ontfutselen. Op die manier is men op den verkeerden weg. Bovendien komt adressant nog met stukken bij de raadsleden, welke op onwaarheid berusten, om hun zoodoende zand in de oogen te strooien. Doch vóór alles staat vast, dat het bouwplan in strijd is met een goede ontwikkeling van den woontoestand ter plaatse. De heer VAN VEEN doet een krachtig woord van protest hooren aan het adres van den heer Van Buitenen, omdat deze gezegd heeft, dat artikel 15 der Bouwverordening gerust kan worden geschrapt, daar de Raad dergelijke aanvragen toch steeds inwilligt. Spr. geeft de verzekering, dat indien iemand een aanvrage doet om een zeer hoogen muur te mo gen bouwen, waardoor de buren in het donker komen te zitten, hij tegen een dergelijke ontheffing zal stemmen. Hier geldt het echter een reëele toepassing van artikel 15 der Bouwverordening. Ten slotte merkt Spr. oj3, dat de Raad er ook is, om op tijd voor de belangen van den enkeling te waken. Burgemeester en Wethouders hebben het ook wel eens aan het verkeerde eind, en hij beroept zich op de ver bouwing van het pand aan de Nieuwe Ginnekenstraat, waar aan thans toch niemand aanstoot neemt. Wethouder ESBACH is ook de meening toegedaan, dat art. 15 der Bouwverordening wet geschrapt kan worden als het gevraagde wordt toegestaan, omdat er z.i. geen enkele reden bestaat om toe te staan wat verlangd wordt. Burgemeester en Wethouders hebben den toestand ter plaat se opgenomen en nadien is er nog alle gelegenheid gegeven om tot overeenstemming te geraken. Beschouwen we eens het perceel aan den Nijverheidssingel, zonder het haakvormig

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 369