36 29 JANUARI 1930. „georiënteerd zijn, daar deze veelzijdigheid zeer wel tot haar „recht kan komen door een doelmatig gebruik van de be voegdheid om zich in de vergaderingen door deskundigen „te doen bijstaan (art. 5 sub 5 der verordening). Aanwijzing „van meer afgevaardigden is daartoe niet noodig. „Indien in overeenstemming met de Gemeentewet wordt „vooropgesteld dat de besluiten van de commissie niet an- „ders mogen zijn dan adviezen kan o.i. met de thans ge- Volgde methode worden volstaan. Er is dan geen enkele „reden om de hoofden van takken van dienst een andere „positie in de commissie te geven, dan zij tot nu toe innamen. „De meeningen van ambtenaren en hoofden van takken van „dienst worden bekend uit de verslagen der Centrale Com- „missie voor ambtenaarsaangelegenheden; meent de Raad „meer voorlichting noodig te hebben, dan kan hij uit zijn „midden een commissie ad hoe benoemen, die naast de be hangen der ambtenaren ook die der gemeente zal afwegen. „Aan het advies van een dergelijke commissie acht de Raad „zich steeds eenigszins gebonden. „Het zou o.i. principieel verkeerd zijn in die commissie „aan de ambtenaren een zekere macht toe te kennen en o.i. „is het volstrekt ontoelaatbaar deze gelijk te doen zijn aan „de macht der vertegenwoordigers van den Raad. Immers „indien de Raad zich gebonden achtte aan de besluiten van „die commissie zou aan de ambtenaren-vertegenwoordigers „een invloed op de raadsbesluiten worden toegekend, die „de Gemeentewet niet kent. Het is niet ondenkbaar dat de „Raad zich aan de besluiten der commissie niet meer zou „storen en daardoor zou het doel ervan niet meer worden „bereikt. „Op grond van bovenstaande geven wij in overweging het „verzoek af te wijzen." Den heer BRANTJES is hef opgevallen, dat het prae- advies is gedateerd 23 Augustus 1929, terwijl het eerst 29 Januari 1930 in den Raad komt. Men zou daaruit afleiden,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 36