30 JULI 1930. 423 De heer VAN VEEN spreekt er zijn groote verwondering over uit, dat zijn zoo weinig kostbaar voorstel van verschil lende zijden zooveel tegenstand ontmoet. Spr. verklaart, dat het geenszins zijn bedoeling is, bestaande woningen te gaan verbouwen: „Met de resultaten van het onderzoek kan bij verderen aanbouw zooveel mogelijk rekening worden ge houden", staat uitdrukkelijk in zijn voorstel vermeld. Dat hij heeft gezegd, dat men eerst een juist beeld van de woningen krijgt, wanneer men ze in uitgevoerden toestand en gemeubileerd ziet, is volstrekt geen onwelwillende op merking aan het adres van den Raad en de Bouwcommissie, want Spr. heeft duidelijk gezegd, dat dit niet alleen geldt voor den leek, maar ook voor den bouwkundige. Ten aanzien van de slaapkamers b.v. kan men op teekening den indruk krijgen, dat zij voor een gezin van normale grootte voldoende zijn, maar als men in de werkelijkheid ziet hoeveel ruimte er verloren gaat door een schuin dak en door het allernoo- digste huisraad, dan kan die indruk een geheel andere worden. Als men een slachthuis of een badhuis zal gaan bouwen, dan gaat men toch ook wel eerst eens elders een kijkje nemen, ten einde daarvan profijt te trekken bij den bouw. Waarom zou men dan niet eens vastleggen tot welke bevindingen de grootte en de inrichting der hier gebouwde woningen leiden? Dit kan, zooals gezegd, bij verderen aanbouw van veel nut zijn, te meer daar de raadsleden toch wel weten, dat groote gezinnen in de nieuwgebouwde woningen heel wat slaap- ruimte te kort komen. Hierop kan vaak door een eenvoudige oplossing iets gevonden worden. Wethouder VAN M1ERLO: Noemt U nu eens het complex waarop U doelt; dan weten wij tenminste iets! De heer VAN VEEN zal zich niet op dat terrein begeven; eerst moet een onderzoek als door hem bedoeld plaats hebben. Een zoodanig onderzoek kost niets; alleen wat werk.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 423